donder mee krijg.'
We stonden aan de kant van de weg, namen een lauwe slok uit de veldfles, sneden een boterham voor de afwisseling, vroegen ons af of Nederland bij de oorlog zou worden betrokken en wat er dan verder ging gebeuren. Ik herinnerde me antimilitaristische foto's van kapotgeschoten gezichten, kreupele, bedelende soldaten, rilde bij de gedachte op andere mensen te moeten schieten en zelf te worden geraakt.
Wat had al dat gepieker voor zin? We zouden wel zien wat er ging gebeuren, en enige invloed konden wij daar toch niet op uitoefenen. Proberen je huid te redden, daar zou het ongetwijfeld op neerkomen.
'Zou er in Nederland ook oorlog komen?' vroeg Lies opnieuw, en ik antwoordde wrevelig: 'Dat vraag je me steeds. Hoe weet ik dat nou? Ik kan geen koffiedik kijken...'
'Eerst beweerde je dat er, als er oorlog kwam, geen neutrale landen meer zouden zijn.'
'Zeur toch niet door.'
'Je moet niet zo naar tegen me doen!'
'Laten we in godsnaam geen ruzie maken.'
Op dat ogenblik stopte piepend een auto met Engels nummerbord.
'Where do you go to?' vroeg de bestuurder.
'To Amsterdam, sir,' of moest je mister zeggen?
'I go back to England. Through Ostende. I can drop you in Brussels.'
De man sprak geen woord onderweg. Als ik iets vroeg of een opmerking maakte, knikte hij even, of schudde zijn hoofd. Ik werd er verlegen van, en er kwam geen eind aan de rit. Al de derde dag van de mobilisatie. Drie dagen te laat voor dienst. Nou ja, ik kon bewijzen dat ik in België was geweest. Ze zouden ook wel weten dat er
90