postzegels op hadden geplakt.
Moest je getrouwd blijven, als je vrouw niet zwanger... haar laten sti... Niet eerlijk. Voor haar was het verdriet het grootst. Als je niet in God gelooft, zijn je kinderen het enige waar je in voortbestaat, zij zijn je hiernamaals, zij alleen. Als Lies maar niet zo lief was en zo razend veel van me hield. Met haar kortgeknipte polkahaar, de blijmoedige oogopslag, haar slanke wezentje, zag ze eruit als een schoolmeisje dat nog alles van het leven verwacht en nog lang niet aan trouwen toe is. Daar vergisten haast alle mensen zich in. 'Zus, is je vader thuis?' had een man aan de deur haar nog kort geleden gevraagd.
'Dromer...' zei Lies, die voor mij stond, en me op mijn wang kuste, 'mijn dromertje ben je, maar we moeten nog verder vandaag, doe die rugzak eens open, wil je?'
Nee, ik kon haar niet in de steek laten. Als zij jóu eens ... Ze was in mijn leven gekomen als een meisje nog, zonder poeha, maar ze was veel zelfstandiger dan ik. De angst die ik voor mijn vader koesterde, was haar volkomen vreemd, en zij begreep zelfs niet hoe je bang voor andere mensen kon zijn. Vader was een goedige man, dat zag ze meteen, maar ook iemand die - als ware het de meest natuurlijke zaak - over moeder en de kinderen als een dictator heerste, en dat maakte haar kriegel. Zo iets slikte zij niet van haar vader of moeder, en soms had zij zich liever in haar kamertje opgesloten of was van huis weggelopen dan zich een grote mond te laten geven. Zij snapte er niets van waarom ik zo'n kakker was tegenover mijn vader, en verweet het me wel eens met een snibbigheid waar ik niet goed raad mee wist. Zoals toen we nog niet getrouwd waren. 'Waarom vraag je niet méér zakgeld dan die ongelukkige tien procent van je salaris, hoe kunnen we van die zes gulden per maand een eigen huishouden voorbereiden?'
84