rivier die geen naam mocht hebben zo smal en ondiep zelfs na de stortregens van zoëven; het water helder als kristal. Moest het knopje naar beneden of naar boven om af te drukken? Liesje moest weten hoe onhandig ik was, maar natuurlijk wist ze het, na alle kopjes die ik had gebroken, de ontelbare keren dat ik met mijn schoenen-maat-kano tegen een stoel had aangetrapt. Moeder mop-jperde al te pas en te onpas: 'Jij moet later niet in een porseleinwinkel gaan werken.' En vader verweet me geregeld, dat ik nog geen spijker recht in een plankje kon slaan. Godzijdank dat ik het huis uit was. Soms had ik het gevoel dat mijn levensgeluk pas met mijn huwelijk was begonnen. Ik schaamde me voor zulke gedachten. Vader en moeder hadden gesappeld om er voor ons van te maken wat zij konden. Zou het kunnen dat ouders jaloers zijn op hun kinderen? Als ik een gedichtje schreef, of een toneelstuk voor de jeugdbeweging, nooit deugde er in vaders ogen iets van. Ik moest niet zeuren. Nog steeds stond Lies te wachten.
Snel knipte ik af, om haar te betrappen: de liefde in haar blik, haar volledige overgave, haar vertrouwen in mij, om die voor altijd vast te leggen. Gelukkig was zij niet verdrietig meer sinds wij getrouwd waren, en soms kon ze daverend lachen om een kleinigheid. Zo spontaan blij te zijn had ik al lang afgeleerd. Als een sluipend vergif tastte het je aan. Eerst stierf je zusje. Als je daarna een keer lachte verstarde je plotseling: het was slecht om daar niet aan te hebben gedacht. Later mocht het weer, maar als je té uitbundig was keerde het schuldgevoel terug. Zelfs nu, met onze vakantie, al die rotgedachten. Toen ik Liesje pas kende was zij soms ook triest, alsof een pijn van lang geleden haar kwelde. Haar vader en moeder waren gescheiden toen zij een meisje van veertien was, maar de vervreemding thuis was al eerder
82