i Bevruchting
Bliksem flitste onregelmatig aan en uit, alsof een waanzinnig geworden vuurtorenwachter in blinde drift zijn lichtbundels de ruimte inslingerde, gevolgd door knetterende donderslagen die onze schouders deden schokken, om zich steeds zwakker te herhalen, tot nieuw he-melgeweld, heviger nog, ons weer opschrikte.
Het was een wonder als we dit onweer overleefden. Straks werden wij getroffen door een vuurbal om in een fractie van een seconde te worden verkoold, en een ogenblik vroeg ik mij af of je er iets van zou voelen.
Huiverend omstrengelden Lies en ik elkaar, terwijl de regen door ons tentje stoof. Alles was kletsnat: kleren, dekens, het haar dat langs ons voorhoofd piekte. Alleen het zware canvas grondzeil waar wij onder waren gekropen liet niets door. Straaltjes water baanden zich als miniatuur beekjes langs de grond een weg.
Door mijn angst heen bleef ik tellen tussen het oplichten en het gedonder dat erop volgde. Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig, drie seconden. Het onweer was een kilometer afgedreven.
Wat dom, het tentje-dat wij voor de vakantie van mijn broer Mark hadden geleend - niet eerst te hebben geprobeerd en waterdicht te hebben gemaakt.
Toen werd het droog, en even later bescheen de zon het bergweitje in de Belgische Ardennen. Met stramme vingers trok ik de doorweekte bandjes van de tentsluiting los, en kroop naar buiten, als om de wereld opnieuw te ontdekken.
79