den ze mij thuis, Mark de driftkop, zou ik dus toch... En tegenwoordig dan? Er viel geen touw aan vast te knopen. Dan zou er nu nog meer reden zijn om kinnesinne te hebben, sinds hij bij vader werkte. Daar was immers geen sprake van? Of zou ik, door mijn vriendschap met Mark, hopen bij vader en moeder... Weg die gedachte, om je te .schamen, of ik niet gewoon vrienden met Mark kon zijn, omdat hij een goeie jongen was, zonder al die slechte bijgedachten. Mark schudde aan mijn schouder.
'Waar zit je met je hoofd?' vroeg hij.
'In Hoensbroek,' antwoordde ik.
'Is het zo zwaar?'
'Omdat er zoveel snot in zit.'
'Viezerik.'
Ik zweeg.
Toen vroeg Mark plotseling: 'Kan ik je vertrouwen?'
Ik schrok. Zou hij mijn gedachten hebben geraden? Wist hij dat ik een ogenblik onze vriendschap in twijfel had getrokken? Nee, dat was niet waar, van twijfel was immers geen sprake, echte vrienden waren we geworden, dat had met vader en moeder niets te maken.
'Als ik je een geheim vertel, zul je er dan met niemand over praten?'
'Bij mijn en bij jouw gezond,' grapte ik.
'Nee, ik meen het.'
'Ik ook.'
'Beloof het me dan.'
'Dat beloof ik.'
'Zul je me er ook niet mee pesten?'
'Mijn hand erop.'
'Je kent Hannie toch wel?'
Ik kreeg een kleur en knikte.
'Ik ben verliefd op haar,' zei hij zachtjes, 'dacht je dat ik kans bij haar maak?'
52