voel dat ik het allemaal tevoren had geweten, als kind al, dat er iets bijzonders in ons leven zou gebeuren, en dat ik het als enige zou kunnen navertellen.
Dat ik ook de enige was, die het bestaan van de familie zou voortzetten, en daarmee een heel nieuwe verantwoordelijkheid had gekregen. Maar was dit waar? Ik had nog een tante, een zuster van mijn vader, die het met haar gehele gezin had overleefd. Haast dagelijks zocht ik haar op, met onze kleine meid, om herkenning te zoeken, warmte bij haar te vinden, en snakte er naar dat zij, nu haar oudste broer niet meer leefde, iets van moederlijke gevoelens voor mij zou koesteren, zich verantwoordelijk zou voelen, ook als een soort grootmoeder, voor Elsje, en steeds weer was ik teleurgesteld omdat zij het niet kon opbrengen en achterna gelopen wilde worden. Alleen dan was zij hartelijk. Mijn aanhankelijkheid onderging ze als een irritante vorm van onderdanigheid. Liefde voelde zij alleen voor haar eigen kinderen, die ze bereid was als een tijgerin te verdedigen. Verbijsterd vroeg ik me af waarom zij triomfantelijk scheen te reageren op mijn hulpeloosheid. Was zij als kind jaloers geweest op mijn vader, eens de lieveling van mijn grootmoeder, en leefde zij die gevoelens op mij uit? Triomfeerde zij omdat zij het wél had overleefd, en vader niet?
Maar hoe was het met mij gesteld? Eens was ik zelf afgunstig op Mark geweest. Bij zelfs de vaagste herinnering daaraan groeide het verpletterende gevoel een misdaad te begaan. Hoe kon ik nü nog daaraan denken? Twijfel verscheurde me. Waarom hadden zo weinig mensen geholpen? Als een vriend hem niet de deur had gewezen, had Mark misschien nog geleefd, als, als, als... Zo taxeerde ik iedereen in mijn omgeving, en mijn grootste verlangen was, uit dit land weg te vluchten, als emigrant naar Amerika te vertrekken en daar een nieuw le
132