'Wat komt u hier doen?'
'Ik wou een pul kopen, of een vaas.'
'U weet toch dat u hier als jood niet binnen mag komen?'
'Heeft Hertha er dan niet met u over gesproken? Hertha, die bij u werkt, uit Amersfoort. Zij is een vriendin van ons. Zij heeft gezegd...'
'Het spijt me,' zei de man bedeesd, en hield de deur al open.
Toen ik mijn tas van de grond greep om hem weer voor mijn ster te doen en weg te gaan, zag ik Hertha achter in de winkel, verlegen toekijkend. Ik smeet de deur zo hard achter mij dicht, dat het glas hoorbaar natrilde onder de strookjes papier, erop geplakt vanwege de luchtbescherming. Wat gemeen van haar om me zo'n streek te flikken. Zij had heus wel geweten wat voor mensen het waren, en toch had zij mij het adres gegeven. Als ik eens terugging? Ik zou naar binnen schreeuwen: 'Waarschuw de politie maar, of de grüne Polizei. Helden dat jullie zijn. Goed noemen ze jullie, goed...' maar het leek alsof mijn keel werd dichtgesnoerd, en opgewonden liep ik de straat uit.
Diezelfde avond was Hertha bij ons gekomen en had mij aarzelend apart geroepen.
'Hier,' zei ze, 'dit moet ik je geven.'
Het was een groot pak, en toen ik het papier eraf wikkelde kwam er een prachtige, blauwgrijze pul te voorschijn.
'Die moest ik voor je meenemen. Het kost je maar tien gulden, meer willen ze er niet voor hebben, het is voor niets. Een handgeknede pul, een unicum...'
Ik zweeg, keek nors, wist niet wat te doen.
'Je moet hem echt aannemen. Het zijn doodgoeie mensen, maar ze durfden het nu eenmaal niet. Ze von
124