duizend, in het Westen nu ook, en dat konden ze nooit lang meer volhouden. Hoe zou het nu met vader zijn? Moeder hoopte hem in Polen terug te vinden, zou het haar zijn gelukt? En Mark? Hij was strafgeval in Westerbork, zou dat verschil uitmaken?
'Mam!' riep Elsje, 'mama...'
Ik liep naar haar kamertje, maar ze was haar bed al uitgeklommen, duwde me weg, zei dat mama moest komen.
'Mama komt straks thuis,' stelde ik haar gerust.
'Stouterd,' mopperde ze.
'Mama is eten halen, bij de boeren. Dat vind jij toch ook lekker?'
'Ik wil een boterham.'
Zij stond voor me, vlijde haar hoofdje tegen mij aan. Op de plaats van de scheiding zat een grote, kale plek. Ondervoeding, had de dokter gezegd en iets extra's voorgeschreven. Het werd al minder. Gelukkig. Eerst dachten we: hij heeft alleen nog madenpilletjes, en zelfs die wilde Elsje niet doorslikken. En als ze erop zoog bleven haar lipjes dagenlang paars. Ik had er vrienden op getrakteerd, gedaan alsof het dropjes waren. Dropjes, hoe lang was dat geleden?
Ik hield mijn vingers onder mijn oksels om ze te ontdooien, dan kon ik Elsje aankleden. Ze was heel gedwee toen ik een dekentje om haar heenspeldde, haar een boterhammetje gaf van het rantsoen: 400 gram per week, en zo klef dat het tussen je tanden bleef kleven. Een beetje waterachtige stroop erop, van suikerbieten getrokken, ze vond het lekker. Aardappelen waren er niet meer, zelfs de Poolse niet - zo groot als een kinderhoofdje, die van binnen meestal rot waren en naar stront stonken.
Als het maar warm te krijgen was in de huiskamer. Elsje had nooit last van de kou, kinderen wennen aan
xip