Lies plotseling, aarzelend, als wilde ze mij polsen.
'Wat gaat ons dat aan?' antwoordde ik onverschillig.
'Het is een veel grotere woning dan wij nu hebben: een zolder en een zolderkamer méér. Als mijn moeder en jouw familie straks terugkomen, zullen ze heus niet onmiddellijk woonruimte krijgen. Dan kunnen ze voorlopig bij ons wonen.'
'Maar we maken immers geen schijn van kans. Dan moet je wel tien jaar lid zijn van de woningbouwvereniging. En trouwens, verhuizen, in deze tijd...'
'Wat is verhuizen?' mengde Elsje, onze kleine meid van vier jaar, zich in het gesprek. Zij was nog steeds niet naar bed, en het was elke avond opnieuw een probleem voor ons, want in een boek over opvoeding hadden we gelezen dat je kinderen vooral niet mocht dwingen, ook niet met slapen gaan, dat ze uit zich zelf wel hun bed opzochten als ze er behoefte aan voelden, en ze had er een gewoonte van gemaakt net zo lang op te blijven als wij.
'Als je in een ander huis gaat wonen,' antwoordde Lies, en toen, tegen mij: 'Waarom geen kans? De meeste mensen denken er niet aan, nu te verhuizen, je zegt zélf: in deze tijd...? Waar moeten ze gordijnen kopen, vloerbedekking? Trouwens: de woningbouw kan leegstaande woningen niet meer adverteren. Alleen de mensen in de buurt weten het, en degenen die de aankondiging op het kantoortje van Rochdale in de Mauvestraat lezen.'
Terwijl het scheen alsof zij elk woord van ons gesprek in zich opslurpte, viel Elsje zonder overgang op mijn schoot in slaap. Heel voorzichtig tilde Lies haar op en bracht haar naar de duikboot, zoals we haar langwerpige slaapkamertje noemden.
Sirenes loeiden plotseling hun jankende klaagzang, vliegtuigen zoemden hoog in de lucht, afweergeschut blafte onafgebroken, granaatscherven vielen ketsend op
112