aal voor mij bestemd waren geweest, kuchte opnieuw, verwees naar het woord Gods dat tot nadenken moest stemmen, het woord dat in den beginne reeds aanwezig was. Daarom zou hij uit het scheppingsverhaal lezen, en...
Door de warmte was ik bijna in slaap gevallen. Terwijl ik me wakker rukte, herinnerde ik me plotseling de bruiloft van tante Stientje, waar een rabbijn iets had gepreveld en een glaasje kapot had gegooid. De boer las doordringend verder '...kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijnen aard, welks zaad daarin zij op de aarde...
En God zeide: "Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen..."
En God schiep den mensch naar Zijn beeld; man en vrouw schiep Hij hen...'
Opnieuw hield de boer even stil. Zijn ogen gingen aan de mijne voorbij, als wist hij dat ik volstrekt onontvankelijk was voor elk godsbegrip, toen keek hij Liesje onderzoekend aan, die zijn blik ernstig beantwoordde, gissend naar de zin van wat hij wilde betogen.
Het was ijskoud in het grote eikenhouten ledikant, dat bij elke beweging kraakte als een scheet van de duivel. De lakens, die naar bleekwater roken, waren niet warm te krijgen, hoe wij er ook met onze voeten over wreven. Wij trokken onze knieën op tot aan onze kin, de dekens over het hoofd om het holletje af te sluiten. Wij omvatten elkander en klappertandden tegelijkertijd. Maar eindelijk werd de temperatuur dragelijk, en wij kusten elkaar, lachten, en kleedden ons uit tot we naakt waren, terwijl het bed meesteunde alsof het in een spookhuis stond, en wie niet beter wist zou denken dat het massieve bouwsel elk ogenblik in elkaar zou storten.
108