ene keer dat we ze hadden gekregen bij de schoolkleren waren de wreven van mijn voeten helemaal dik geworden. 'Het is voor je eigen bestwil, versta je me?' Om mij toch een plezier te doen had vader de schoenen van binnen vochtig gemaakt, ze een nacht op de leest gezet en er speksteenpoeder in gestrooid. Hij had er nog eens aan staan trekken met zijn handen, met een hamer op de zolen geklopt, en toen gezegd: 'Als dat niet helpt, helpt niemendal.' Eigenlijk waren nieuwe schoenen ook geen pretje. Als ze op de groei waren gekocht, sloften ze en kreeg je blaren, en anders net zo goed, omdat ze te stijf zaten.
Nu kwam er een ander vriendje aansjokken. Hij had klompen aan, met een ijzerdraadje om de linkerkap. Gevochten had hij, met zijn klomp gesmeten, die met een smak tegen de straatstenen was geploft.
'Wat heb jij voor een onderbroek om je knie?' informeerde hij belangstellend.
'Gewoon een gat,' antwoordde ik, 'zo groot als een knaak.' Hij moest niet denken dat ik een kinderachtig jochie was, al was ik twee jaar jonger dan hij. En ik voegde eraan toe: 'Beter een gat in je knie, dan een knie in je gat.' Dat zei vader altijd. Die wist overal wat op. David en Oliegat bijvoorbeeld.
Daar had je de jongen van de snoepwinkel ook. Hij woonde met zijn moeder op de hoek van de Orionstraat in een gewoon huis. In het halletje bij de keuken hadden ze een plank waar het snoep op lag. Hij kreeg al een kwartje zakgeld en was op de ambachtsschool. Minachtend keek hij ons aan, en vroeg: 'Zo joodje, wat heb je aan je knie?'
Eigenlijk moest ik nu gaan knokken, omdat hij me uitschold. Was het wel uitschelden? Vuile jood had hij niet gezegd en hij was er gewoon bij gaan staan. Trouwens, knokken, met het gat in mijn knie? Je wist nooit wat er kon gebeuren. Met ziekte mocht je niet spotten. Uitlokken was
68