een hoopje grind naast het tuintje lagen twee geaderde wit-bruine vuurstenen. Als je ze tegen elkaar ketste vlogen de vonken eraf en je rook de zurige gebrande lucht ervan; ook nu wilde de veter niet branden. Strakjes dan. Een van de vriendjes zou wel lucifers bij zich hebben. Lekker, een stin-kertje. Als de veter smeulde en langzaam opbrandde, een grijze aspluim achterlatend, verspreidde de schroeilucht zich naar alle kanten, net een sigaret, en soms namen we een trekje eraan, poogden de walm in te zuigen.
Toen kwam Aart van de overburen naar buiten. Hij had de rest van een boterham in zijn mond gepropt, broodkruimels plakten aan zijn lippen, en terwijl hij de laatste resten doorslikte mompelde hij: 'Wat hou jij je voeten gek.'
Zou hij mijn schoenen bedoelen?
'Het komt door het gat in mijn knie,' antwoordde ik haastig en schoof de ene voet achter de andere. Hij mocht vooral niet naar mijn schoenen kijken, anders zou hij vast en zeker zien dat het vrouwenschoenen waren geweest. De klant, die ze bij vader had laten repareren, had ze niet afgehaald omdat hij naar later bleek naar de stad was verhuisd. Dat was al langer dan een half jaar geleden, en nu waren ze verstaan en eigendom geworden van de schoenmaker. Zelfs als de klant er later ooit om zou komen, kon hij er geen aanspraak meer op maken. Aan de hakken kon je het gelukkig niet zien, die had vader eraf getrokken, er platte voor in de plaats gebouwd. De neuzen echter liepen puntig toe, knelden je tenen samen en kweekten likdoorns zodat het nog meer pijn deed als je op die snertschoenen liep. Je zag eruit alsof je in je broek had gepoept, zo voorzichtig moest je lopen. Ik had er wat van gezegd, maar vader had geantwoord dat ik blij mocht zijn dat die schoenen verjaard waren, dat ik anders een drol had gekregen. 'Dacht je soms dat we rijkelui waren? Dat zou meneer wel willen. Wou je liever op klompen lopen zoals je vriendjes? Nee, dat wist hij ook wel. Die
67