gen. Als de dokter wilde weten waar het voor nodig was, moest je vertellen dat je broertje was gevallen en dat de dokter het al zo druk had en dat het op die manier ook kon. Als hij tegenstribbelde was het verstandig om niet tegen te spreken, maar ook niet weggaan hoor je, je laat je niet af-sjoken, luidden de laatste woorden die moeder ons achterna riep. Als de dokter eenmaal had toegegeven, vroeg je er ook een doos watten bij, het hoefde niet zo groot te zijn, en als het kon wat pleisters en zwachtel, wat de arts echter weigerde omdat hij last kreeg met het ziekenfonds als hij al te vrijgevig was.
Die rot lap. De saamgetrokken knoop drukte pijnlijk in mijn knieholte, het jeukte alsof er vlooien over liepen, en je kon niet eens krabben, dat had ik al eerder gedaan en juist daarom was de wond weer open gegaan.
Wetende dat mijn vriendjes straks zouden komen, ging ik op een hekje van een voortuintje zitten. Met een handgebaar van achter een raam werd me echter te verstaan gegeven dat ik moest opduvelen. 'Ga naar je eigen huis,' gebaarde een wijsvinger die als een snavel driftig heen en weer pikte. Tergend langzaam stond ik op, bleef staan, ook toen er opnieuw werd geklopt. De straat was vrij, als ze dat maar wisten. En om de stilte te verbreken riep ik: 'oehop' en nog eens 'o e h o p', waarbij ik door ritmisch met de handpalm tegen mijn lippen te slaan het geluid verder liet doorklinken.
Waar bleven ze nou?
Tastend maakten mijn handen in mijn broekzakken de inventaris op: een halve schoenveter, gevonden in de schoenmakerswerkplaats van vader en meegenomen om er een stin-kertje van te maken. In het glas van mijn bril poogde ik het schrale zonlicht op te vangen en in een brandpunt op het eindje van de veter te concentreren om er de fik in te steken, maar zelfs die kracht kon de zon niet meer opbrengen. In
66