Op mijn tenen kon ik van het podium over de hoofden van de andere kinderen de zaal inkijken. Dat het Concertgebouw van binnen zó groot was... Op alle stoelen zaten mensen, soms met kinderen. Vader en moeder waren er niet bij. Die gingen nooit naar zo iets. Het kostte handen met geld: het bootje, in de stad met de tram heen-en-terug, bij elkaar zeker een gulden. En dan nog de toegangsprijs. Misschien wel drie paar zolen-en-hakken om dat terug te verdienen. Zondegeld. Thuis kon ik die liedjes ook zingen. Rode pluche gordijnen achter in de zaal, zo zag het er in het paleis van de koningin vast ook uit. En die geweldige kroonluchters ver in de hoogte, drie boven het podium, twee boven de zaal, daar moest je rijk voor zijn. Nog veel mooier was het orgel achter ons. Hoe zouden ze zo iets naar binnen brengen? Door de deur kon het niet. Eerst dat bruine hout natuurlijk, en later de pijpen afzonderlijk. Moesten ze de deur afbreken als ze ze dwars naar binnen hadden gedragen. Dat had meester op school verteld van de mensen in Kampen die zo dom waren en de poort afbraken omdat ze de heipalen dwars droegen. Al die pijpen waren fluiten. Wat een lawaai moest dat geven als ze daarop speelden. Waarom noemden ze mondharmonika's ook mondorgels? Omdat je erin moest blazen?
Misschien waren het wel duizend kinderen van alle Ons Huizen bij elkaar. Leida Hölscher van ons uit Tuindorp zat achter de piano met een vleugel waarin je de snaren kon zien. Dat ze daar ook op kon spelen...
Ineens werd er heel hard pssst geroepen toen een oud vrouwtje van de rode fluwelen trap met gouden leuning naar het podium liep. Iedereen begon voor haar te klappen, zij moest wel buigen voor de zaal. Eigenlijk viel ze me tegen voor een beroemd mens. Gewoon ouderwets net als opoe, alleen een beetje deftiger met haar lorgnet en die soepjurk. Nu draaide ze zich naar ons toe en glimlachte zodat je de
54