erg dat ik bang was dat mijn mond niet dicht kon en er iets in mijn kaak zou knappen. Achter haar aan liep ik de trap op, naar de schilderijen.
Ineens bleef ik staan. Een vrouw zat in een stoel, haar wang op een kussen. Als je goed keek leek ze een beetje op moeder, op die foto van lang geleden, toen wij nog jeletjes waren. Haar oogopslag, de manier waarop ze lachte was geheimzinnig, alsof ze iets voor zichzelf wilde houden. Was moeder toen ook mooi geweest? Onder het schilderij las ik: 'De zieke dame.' Als ik groot was ging ik met zo een vrouw trouwen, die even lief was, dan hoefde je niet bang te zijn. Als ze mij wilde tenminste, want nu had ik haast nooit sjans. Misschien werd ik wel beroemd, dan ging het makkelijker zei vader altijd.
Een van de schilders heette Salomon van zijn voornaam. Zouden jidden ook schilderen? Vader vertelde dat het niet mocht, dat je van levende mensen geen afbeelding mocht maken. Dit schilderij was trouwens geen portret. Gewoon natuur was het, met bomen en water. Dat hoefde je toch eigenlijk niet te schilderen. Als je in Tuindorp over de dijk klom zag je het ook.
Wat ik niet snapte was dat De Joodsche Bruid zich wel mocht laten schilderen. 'Rembrandt heeft een heleboel jidden geschilderd,' vertelde tante. Titus niet. Dat was zijn zoon. Als je goed keek naar die jongen kon je zien dat hij dood zou gaan, zo droevig keek hij.
Gelukkig liep tante niet steeds door. Wat hier hing was prachtig, zo iets moois had ik nooit eerder gezien. Een heel ouwe man, 'Jeremia treurende over de ondergang van Jeruzalem' stond eronder. Zijn gezicht leek eenzaam en zo verdrietig dat ik hem wel een zoen zou willen geven, als dat kon.
49