En rijk ook. Je kon nooit weten. Intussen probeerde ik hem ongemerkt met mijn voet onder de bank te schuiven. Tante had het meteen door: 'Wat doe je daar? Leg hem hier neer, anders denken we er straks niet aan.'
Nu frommelde ze in haar tasje. Het rook naar eau de cologne, net als bij de barbier. Toen haalde ze een rolletje pepermunt te voorschijn, scheurde het open, stak een pepermuntje in haar mond en borg het rolletje weer op. Allenig snoepen, dat deed je toch niet? Thuis moest ik ook altijd delen. En al was moeder wel een beetje een raar mens met haar dotje op haar hoofd, snoep bewaarde ze eerlijk. Op vrijdagavond, als wij zoals altijd om acht uur naar bed moesten, een kwartiertje later soms, meer niet omdat de school de volgende dag geen vijf minuten later begint, zette ze drie glazen schoteltjes voor ons apart, heel mooie, van kristal, die nog van haar ouders waren geweest voordat ze doodgingen. En als vader en moeder nasj namen legde zij er op elk schoteltje ook een. Dat vergat ze nooit. Dat wist ik zeker. Een keer had ik tevoren de Engelse bruidssuikers geteld toen ze nog in het zakje zaten, en de kesouse mangelen en vijgen.
'Je bent op het godsdienstschooltje, hè?' zei tante ineens.
Het jodenschooltje bedoelde ze natuurlijk. Ik knikte.
'Volgens je moeder ben je zo goed in Hebreeuws.'
'Ze is gek,' antwoordde ik kortaf.
'Zo mag je niet over je moeder praten. Zeg er eens een woord in?'
Van baruch of zo, dat wist ze zelf ook, dat waren broges. Een gewoon woordje?
'Soes,' antwoordde ik, 'dat betekent paard. Bittere soezie, dat is paardebitter.'
'Wat zeg je?'
Ze had niet eens door dat het narrisjkat was. Vader had het geintje gemaakt. En hij had het over de uitdrukking 'Soes is tofelemoon.' In de veehandel zeiden ze dat, als een
47