MUSEUMBEZOEK
Met mijn buik plat op de stenen duiker, daar waar de sloot onder de straatweg verdwijnt en waar de visjes samendrommen, was ik stekelbaarsjes aan het vangen. Met een conservenblik aan een stok vastgespijkerd kon je ze bij tientallen ophalen en in een glazen pot opbergen, waar ze driftig als in een mallemolen rondzwommen, of soms aan de oppervlakte bleven drijven, dood en niet meer tot leven te brengen, al frommelde je er met je vingers of met een takje nog zo aan. Door de warmte, die van mijn gezicht afwasemde, waren mijn brilleglazen beslagen, zodat ik het montuur op mijn voorhoofd schoof. Langzaam gleed de bril omlaag terwijl ik het schepnetje van blik met uitgestrekte armen door het water trok, en duikelde in de sloot. Hij dreef mee in kroos en afval, steeds sneller, om in de duiker te verdwijnen.
Als verlamd tuurde ik in de donkere ruimte en wist me geen raad. Vader was vorige keer al zo kwaad geweest. In stekeltjes vangen had ik ineens geen zin meer. 't Was het beste de pot met visjes zolang boven op zolder te zetten en dan als de bliksem weer het huis te verlaten, tot 's avonds vlak voor het eten. Op je kousen naar binnen, dan hoort moeder je niet lopen. Niet bij het raam zetten, waar de zon naar binnen schijnt, daar kunnen ze niet tegen.
Toen ik door de voordeur naar buiten wilde gaan, werd mijn naam geroepen. 'Salie, ben jij daar?' Meteen kwam moeder naar de gang, en zei: 'Kijk eens wie er is?'
Tante Fientje was helemaal uit Groningen naar Tuindorp gekomen om bij ons te logeren. Ze gaf me een zoen toen ik de huiskamer in kwam, mijn wang werd er nat van. 'Wat is die jongen groot geworden,' riep ze uit en stak haar handen in de lucht. 'Kom eens naast me zitten?' Ze sprak honderd
44