ROKEN
Behoedzaam liet ik me uit bed rollen, liep op mijn tenen naar de slaapkamerdeur, bleef staan als een plank kraakte, trok zachtjes de deur open die piepte, wachtte opnieuw, nam een grote stap naar het bovenportaal en tastte naar het houten hekje bij de trap.
Nu naar beneden. Met een voet voelde ik in de donkere ruimte omlaag, die langzaam voor mijn ogen vorm aannam in het lichtschijnsel dat door het raampje in het voorportaal naar binnen drong. Geluidloos ademhalend, de trapleuningen stevig omklemmende, liet ik me omlaagglijden totdat ik op een trede stond, waarna ik de handeling herhaalde. Het liefst had ik de treden helemaal niet aangeraakt, zoals in mijn dromen, waarin ik zelfs kon springen zonder de grond aan te raken.
Een kiertje licht lekte langs de huiskamerdeur. Ik legde mijn oor ertegen terwijl ik langs mijn neusvleugels krabde, die schrijnden omdat mijn bril er altijd langs schuurde, en wat je eraan knoeide, het hielp niets. Zouden ze het hebben over dokter Premsela, die in Tuindorp had gesproken en waar ze zo geheimzinnig over deden? Kinderachtig. Vader vertelde alleen dat hij een beetje stotterde, lachte tegen moeder, en daarmee uit. Maardonk was binnen, de schoenenklant die bij de marine was geweest in Den Helder en met een rood paspoort was ontslagen. Ze lachten uitbundig, het was nu helemaal niet te verstaan wat ze zeiden. Zou het een jiddisj geintje zijn geweest? Dat vonden ze wel leuk. Onder ons werden betere geintjes gemaakt dan onder hun. Dat zei vader. Als het flauw was noemde hij het een gojs geintje. Weer lachten ze luidruchtig. Als je het goed beschouwde waren alle klanten van vader gojem, behalve de directeur van Ons Huis. Toch waren het net zulke mensen als wij.
37