DE BRIEF
Zonnepad, Tuindorp Noord, Nederland, stond er op de envelop, en ofschoon wij Zonneweg 30, Amsterdam, Tuindorp Oostzaan, woonden, werd de brief keurig door de post bezorgd, nog wel op zondagochtend omdat hij uit het buitenland kwam, helemaal uit Canada vandaan.
Het was het eerste levensteken van oom André, de jongste broer van moeder die plotseling was geëmigreerd. Hij schreef over de verschrikkelijke kou die ze daarginds beleefden en vertelde erbij dat als je buiten pieste, het straaltje onmiddellijk aan je lichaam vastvroor.
Was het een grapje?
We discussieerden erover en kwamen er niet uit. 'Oom André was altijd een geinponem,' verzekerde moeder, waarop vader de krant erbij haalde om te bewijzen dat het in Canada werkelijk zo koud was.
Veel meer echter fascineerde ons de vraag hoe het kwam dat de post zomaar ons adres kende. Dan waren we veel beroemder dan we zelf wel wisten.
Beroemder?
Een arme, jiddisje schoenmaker in Tuindorp Oostzaan beroemd?
En waarom zou een gesjochten schoenlapper niet beroemd mogen zijn? Waarom anderen wel en hij niet? Waren we soms minder? Vormden we dan geen bijzonder gezin, een eilandje in het verre Tuindorp, een eilandje ook in de misjpoge? Hij was immers veel goochemer dan alle ooms en tantes bij elkaar, daar waren we heilig van overtuigd, en wij, de drie kinderen, straalden daar op school iets van uit.
Met moeder lag het anders. Zij kwam uit de mediene, waar de mensen een beetje achterlijk zijn, en het was een hele kovet voor haar dat ze met vader was getrouwd. Ze was
33