Heenreis
Een somber perron op het Centraal Station. Ik buig me uit het open raampje van de coupé. Elk ogenblik kan de trein nu vertrekken. 'Het is zo moeilijk,' snikt Bep. Onze oudste van de drie, twaalf is ze al, staat naast haar en kijkt ernstig, alsof ze er alles van begrijpt. Heel even moet ik denken aan de winter van 1941, toen Bep ook met onze oudste, een baby nog en enig kind, op het CS stond om mij gedag te zeggen, opgeroepene voor een joods werkkamp. 'Jullie komen me spoedig achterna,' roep ik terwijl zij al meehollen, mijn hand pakken, en dan gaat het steeds vlugger en wuiven wij naar elkaar met onze zakdoeken, tot ook die niet meer te zien zijn.
Ik wil lezen en mijn gedachten dwalen af. De vorige keer ontmoette ik Parthus in de trein op weg naar Parijs. Martin wachtte daar op mij en zag ons samen uitstappen. 'Het is niet goed vrienden buiten de beweging te hebben,' verweet hij mij. Hij is wel streng. Toen onze jongste geboren moest worden, kort na het Derde Wereldcongres, maakte hij me daar ook een verwijt van. Hij heeft, na het opsturen van het reisbiljet, helemaal niet meer geschreven. Zou hij nog kwaad zijn?
Terwijl de trein het Gare du Nord binnensist, vraag ik me af waar ik naartoe zal gaan als Martin me niet komt halen. Maar daar staat Jacques Meyerson, die me lachend verwei-
67