wil afgeven voor een visum, en daarbij ticket en briefje overleg laat men mij niet vertrekken alvorens de consul zelf is geraadpleegd. 'Dit is geen retourbewijs,' houdt hij strak en stijf vol, 'daar kan ik geen toeristenvisum op geven.'
Weer schrijf ik aan Martin. 'Wat komt er van al die beloften terecht?' vraag ik hem bitter. 'Eerst zou voor een verblijfsvergunning worden gezorgd, maar daar kwam geen antwoord op. Een toeristenvisum was voldoende, zei je toen, en je weet dat daarvoor een retour nodig is. In de plaats ervan krijg ik een briefje dat het consulaat niet aanvaardt. Als ik niet in de gelegenheid word gesteld op een normale manier te vertrekken, neem voor mij dan maar een ander.'
Eerst hoor ik niets meer, dan geeft Bep mij een brief, die zojuist van Martin is gekomen. Terwijl ik hem lees stroomt het zweet over mijn gezicht, en als de woorden voor mijn ogen dansen en het briefpapier in mijn hand ritselt, vraagt Bep angstig: 'Wat is er met jou aan de hand?'
'Martin schrijft dat hij altijd wel heeft gedacht dat ik niet wilde gaan.'
63