en schreeuwt opnieuw.
Hij kan mij ook niets meer verdommen, en voor ik het weet heb ik hem een stoot tegen zijn borst gegeven. Hij wankelt, glijdt uit, valt tegen de grond.
Doodse stilte.
'Bien, c'est fïni,' luidt het enige commentaar van Martin.
Terwijl Jacques opkrabbelt, pakt Paul Firelle driftig zijn akten tas en doet er zijn papieren in. C'est fini. Daar gaan ze, het trio Jacques, Paul en Pietro, woedend maar toch ook verbijsterd, want op een opdonder hadden ze niet gerekend, je vecht niet met elkaar in de revolutionaire beweging. Ineens voel ik mij beschaamd, natuurlijk had ik zoiets niet moeten doen, maar Jacques laten doorschreeuwen was een onmogelijkheid. Plotseling herinner ik mij dat Ordzho-nikidze toen Lenin nog leefde werd gestraft, omdat hij had gevochten met een partijgenoot. Maar hij zat in de leiding van de Russische Communistische Partij, en die ander was een gewoon lid. Daar is nu geen sprake van. Ik ben toch geen bureaucraat die op de vuist gaat om zijn wil op te leggen. Jacques heeft ons in een noodtoestand gebracht, dat is het punt.
'Hier wordt nooit meer vergaderd,' zegt Miranda fel, en daarmee is de stilte verbroken. 'C'est scandaleux.'
Plotseling moet Martin lachen, onbedaarlijk, alsof de spanning gebroken is. Dan wordt hij weer ernstig en zegt: 'Ach, in de leiding van de Russische bolsjewistische partij stonden ze elkaar ook naar het leven, maar na afloop van de vergaderingen gingen ze glimlachend naar buiten. En zo hoort het ook,' voegt hij eraan toe terwijl hij mij even aankijkt.
'Heeft Dzjerzjinsky op die manier niet een hartverlamming gekregen?' herinner ik mij onlangs bij Isaac Deutscher te hebben gelezen.
'Inderdaad,' antwoordt Martin, 'maar toen schreeuwde hij zo tegen Trotsky.'
132