Terugreis
Terug in Buenos Aires haast ik mij naar het scheepsagentschap. Morgen, de vierde, zal mijn schip vertrekken. 'Qué barco?' vraagt een bitse klerk mij, de Dodero? Die is vandaag afgevaren. Het bloed jaagt me naar mijn gezicht terwijl ik schreeuw: 'No senor, no puede ser, no es posible.' In godsnaam, wat moet ik dan beginnen, zonder geld voor een nieuw biljet, zonder de mogelijkheid bij Jaime aan te kloppen die woedend was omdat ik toch ben vertrokken? 'Mire senor, daar staat duidelijk de vijfde...' De man zegt verder niets, belt op, draait zich dan naar me toe: 'U hebt geluk, senor, de boot heeft een dag vertraging.'
Eindelijk sta ik op het Liberty-schip dat Argentinië van de Amerikaanse regering heeft gekocht. Het vaart niet snel, want het moest in de oorlog bij een bombardement harder voort dan zijn machines konden verdragen en heeft toen zijn snelheid verspeeld. In drie weken tijds zal het mij naar Marseille brengen, mij en vier andere passagiers: onder hen een Griekse machinist, die met mij de hut deelt en mij steeds wil trakteren, maar ik kan zo weinig terugdoen; een Italiaanse vrouw, die gescheiden is en naar haar land terugkeert. Waar ik ook heenvlucht komt zij, gaat naast mij zitten, betast mij zelfs.
Nu ga ik naar Bep, eindelijk naar Bep en de kinderen. Ik kan me er geen voorstelling van maken hoe het met ze is. In Marseille aangekomen wil ik eerst naar Parijs om met
107