38 DE ECONOMISCHE TOESTAND.
het met industrie en bedrijf verder bergafwaarts.
Een enkel, maar dan ook sterk sprekend voorbeeld, waaruit kan blijken, hoe hard het ging.
Over het jaar 1843 rapporteerde de Kamer van Koophandel aan Burgemeester en Wethouders, dat te niet gingen:
1 kunstazijnmakerij
3 chocoladefabrieken
2 grutterijen
1 houtzaagmolen 1 huidezouterij 1 kalandermolen 1 korenmolen 5 suikerraffinaderijen
1 fabriek van stoom- en andere werktuigen 1 suikermolen 1 specerijenmaalderij 1 tullefabriek 1 ijzergieterij 1 zeepziederij van toiletzeep.
De eenige ververij, zoo ook de vermillioenfa-briek, stonden bijna geheel stil. Naar de meening van de Kamer van Koophandel volgt hieruit, „dat als deze schrikbarende achteruitgang niet gestuit wordt, het te voorzien is, dat de fabrieken en trafieken in deze stad meer en meer zullen teniet gaan en een aantal werklieden, welke daardoor bestaan, aan de armenkassen zullen vervallen.”
De Kamer somt ook de oorzaken van dit verval op.
De stedelingen hebben de bescherming verloren, welke zij vroeger door privilegiën en stede-