UITBREIDING VAN AMSTERDAM. 7
gezegd. Doch anderen zaten niet zoo dicht bij het hart, dat den bloedsomloop van het stadslichaam regelde, zagen niet van zóó nabij hoe van binnen uit de gestadige vernieuwing van de stad tot stand komt.
Met deze bijzondere kennis gewapend, mag men de vraag stellen: wat heeft men in de negentiende eeuw van Amsterdam gemaakt? Hoevele bureau-vandalisten moeten hun willetjes doorgedreven, belangetjes behartigd hebben, om de stad, dat groote doch teere wezen, zooveel leed te hebben kunnen aandoen? Hoevelen ook, die de verminking van de stad met leede oogen zagen, vonden voor hunne betere plannen bij het gemeentebestuur nimmer een open oor? Ware dit niet zoo geweest, dan zou o.a. de „Pijp” er zeker niet gekomen zijn.
Stel, er wordt een diamant van oud slijpsel ter bewerking gegeven, met de opdracht vorm en facetten te doen beantwoorden aan de eischen van den tegenwoordigen tijd. Hoe zou de werkman zich er voor wachten de symmetrie van het oude te verbreken, zonder met het plan van het nieuwe gereed te zijn. Hij heeft toch tot taak het schoone van het heden in de plaats te stellen van het mooie uit het verleden.
Een stad is geen diamant — maar droeg Amsterdam niet ,,de kroon van Europe?” Hadden de