«Ja», zei ie kort.
«Sekers ook slager geweest, he ?»
«Ja».
»Ook in soo’n drukke saak? dan sel je ’t gedonder al wel kenne».
«Jawel», zei ie met tegenzin en liep, klaar, haastig naar voren. Den eersten avond sliep hij in den winkel, omdat er nog geen kamertje gevonden was. De juffrouw maakte hem een bed op de canapé uit de kamer en de baas zei: «’k zal er nooit geen gebrek aan hebbe, omein, en as je je verveelt, zal Anne wel ’n beetje bij je komme».
«Je wordt bedankt», zei z’n vrouw — «hoor je, je wordt bedankt voor de boodschap; ga jij nou maar heen. *t Zal zonder jou wel goedkomme».
«Loop jij naar de bliksem», zei ie nijdig.
«’sGoed», zei ze en zweeg. Met ’n «nogh!» liep hij minachtend voor haar uit de kamer in. Tusschen de vleesch-bouten in bleef hij liggen, glimlachend om *t naief gedachte gekibbel — hihi — ’t zou ’n dubbele kuspartij geve — wel leuk as je eerst gekibbeld had om dan weer goed te worre — ze hielden wel veel van elkaar, dat zag ie wèl, de ruzie was maar aanstellerij.
Het zou wel goed met ’m afloopen hier — hij was bij lieve lui gekomen — als 't werk goed ging — was ie gauw thuis.
Rustig geloovend sliep hij in — laat, bij ’t eerste vroege lichtstrepen van den dag, die te grijzen kwam langs de gordijnkieren den winkel in.