ze hem af... en z’n moeder ... z’n vader ... z’n broers ... Joopie en Izak... en de school... de lieve school en de gezellige kinderen... en de goeie Rebbe... en allemaal — o hij hield van ze... zooveel... zoo dól-dölveel... wat was het daar alles blij geweest...
Toen wierp hij z’n hoofd met een bons tegen de harde banken van de coupé en... huilde ... huilde lang en heet-driftig...