Een jaar later stierf hun moeder.
In dien tijd was Joopie heengegaan naar ’t Noorden en had er een betrekking en Izak was getrouwd.
Moos had nu rondgeslenterd door ’t stadje, nu hier, dan daar, at nog aan tafel mee; maar hij wist dat 't wel uit zou zijn, als Moeder nu dood ging.
En na de sjiwwe zocht Izak voor hem een betrekking in een Joodsch weekblaadje en schreef naar Amsterdam. Toen kwam antwoord, dat-ie komen kon, ze hadden graag een buitenjongen en na enkele dagen ging-ie...
O, er waren veel herinneringen achtergebleven in 't kleine zonnige stadje, in 't poovere huisje was veel moois en zachts nu, dat hem lief was bij ’t heengaan. Hij zag nu heel de verglijding van die jaren, waarin zooveel beweeg geweest was van zijn kleurige, wisselende droomleven, waarin de dagen en de nachten ieder hun aandoening hadden, van droeven weemoed en van jubelende blijdschap. Waarin hij de lichtpunten groette van zijn vreugde en *t rouwende zwart van zijn kinderlijke droefenis... Waarin hij zich spelen zag met naieve onwetendheid en de eerste wreedheid weer voelde van opschrikkende levenstuwing. En al de liefdehonger van zijn arme zieltje, dat er zoolang had rondgemijmerd in de blauwe openheid.
Maar die er weg waren, werden hem nu liever dan ooit... Hij zag nu van zijn vaders leven enkel al het moois, waar zijn herinneringen hem enkele dingen toonde, die wel rustig goed waren in ’t kleine lage werkersleventje.
En zijn moeders leven werd hem plots èén lange om