zij weer, in de overmacht van de tucht die hem slaat met vergetelheid.
,,Pa-pe-lepé-pele-paa-pele-paa!”
De juffrouw blaat door het schoollokaal. „Doe-be-lebaa-bele-bée-bele-baa... Doe!”
De klas blaat en loeit naar het bord. Het stokje slaat op de landkaart, of op het bord. Wat gegiechel, wat eerzucht die de energie moet opjagen om bezig te blijven; tusschen de leidster en de kinderen wat botsinkjes, die een oogen-blik de aandacht scherpen, of een spanninkje gaven. Het leven in huis is dien dag onmogelijk. De orde van de maaltijden is gebroken tot den afloop van de markt. Om twaalf uur even bij Vader aanloopen. Niets. Staat te pin-gelvechten met een paar koopsters; kan hem nauwelijks groeten. Thuis holle leegte, en weer boterhammen, die op straat worden opgegeten. Als Vader thuis is gekomen om de zijne te nemen — hij doet het liever als het kan dan bij zijn stal — krijgt Eli een ruzie-tooneel met hem, omdat hij hem van den rijkdom die straks van Rotschild moet komen, een cent vraagt. Jankef weet van geen zak-geldregel af; hij geeft op Zondag, in een wanhopige poging om burgerlijke orde te scheppen in de organisatie van zijn gemeenschap en het verband met de wereld; maar als hij met zijn ,,pernoose”-uitkomst een oogenblik tevreden is, geeft hij ook op andere dagen, zijn orde vertroebelend, in zijn kennis der ontoereikendheid van wat hij zijn kinderen kan geven, en van hun onmatig gemis. Zoo kan hij hen eindelijk nooit meer weerstaan, en Eli’s aandringen om een zachtheid van versnapering in den rauwen dag, voor hem en voor Hanna, wie hij beloofd heeft dezen keer het gevecht aan te gaan voor beiden, prikkelt Jankef tot verzet tegen een fout die hij zelf schept en niet ontwijken kan, maar waarvan hij de uitkomst toch als gevaarlijk voelt. Hanna knipt Eli toe, drijft hem op, vadcr’s weifeling kennend. En Eli treitert zoolang, tot Jankef, aan de deur, terwijl Eli al honderd pas verder naar school is geloopen, hem den cent toekcilt over de straat. Hij doet het met zulk een volkomen doorkenning van den verdrietigen toestand waarin Eli niet meer heeft kunnen aflaten omdat hij eenmaal begonnen is, dat Eli,
73