ten, of de onderdeden van de kostbare rompen zelf die altijd weer den marktstand tot een schittering moeten maken voor de verbaasde oogen van het plechtig langs-wandelend publiek: kasten in vele soorten, tafels, kachels, stoelen, kisten en manden met potten en pannen en allerlei keukengerei en allerlei huisraad in alle stijlen van de laatste halve eeuw, alles op het randje van mestvaalt-vulsel, voor geestdriftige, evenzeer hunkerende koopers met week-inkomens van vijftien gulden en daaronder. Als er twee karrevrachten, met touwen hoog over den wagen heen, naar de markt gereden en daar op Jankef’s vaste plaats zijn uitgestald, komt er voor Eli een kleine bedding van rust, want dan gaan zij boterhammen eten. En een moment van liefelijkheid: wanneer de schaapjes langs het huis komen. Toen hij op de Bewaarschool was, ging een van de grootere broers met hem mee de schaapjes zien; omdat de grooteren zelf ook de beleving van vriendelijke oogenblikken met het jongste kind moeilijk kunnen loslaten, zetten zij het vieren van dat plechtige spel nog een tijdlang voort, zelfs al is hij nu zes en een half, en al op de groote school. Het hoeft hem nu niet meer beloofd te worden als aansporing voor het opeten van zijn boterhammen, want hij is uitgeput van honger door al dat vermoeiende wachten; maar als het „mèhè-mehéè” van de schaapjes langs het huis klinkt, haast hij zich toch, terwijl allen roepen: ,,De schaapjes! Eli! de schaapjes!”
Hij is verrukt om dat geluid, dat den landelijken ochtend teekent, waar de wei en de zomer omhangt. En hij haast zich naar de schapenmarkt, opdat hij ze kan zien, waar zij, met hun massa wolligheid, hun wecrloos-geestige en bijna blinde kopjes, zenuwachtig om elkaar en om de zwarte boerenlichamen heendringen, op het groote plein rond den toren.
Het is de inzet van een grooten, wijden ochtend, die ruimte, licht, zon en dartelheid belooft, maar die zich altijd weer voor hem sluit, achter de groote deuren van de school, waar hij in gaat zonder verzet, naar het rumoeren de binding van de klas. Maar aan dien inzet schijnt hij toch de verlangende gedachte vast te houden, al ontglipt
72