naar buiten, en steekt een groote gouden schijf omhoog, verstaat gij? Hij is niet slechter dan de anderen, hij is alleen blinder. Dat is de jijtzer, de hartstocht van het goud, gelijk aan de jijtzer van het brandende vleesch.”
Simcha ging nadenkend heen: dat begreep hij, maar het verband tusschen den vader en de dochter zag hij nog niet, ja hij zag er minder van dan Rabbi Jitzgak zelf. Die had het goed kunnen begrijpen, al was hij ook goed ingelicht en al sprak hij er ook voor zichzelf niets van uit. Zat van het Eigene alweer, vol afschuw van de rol van de zondares die hoogstens voor haar klaar lag bij blijvende onrust, en die aldoor dat verblijf in de voor haar ondragelijk trieste woning van den zieken Salzmann geteekend werd, was zij naar haar paard aan den Rijn teruggeloopen en gevlucht naar wat zij vreesde. Gejaagd door den angst, zonder onderkomen te raken en tegelijk, nog door dadenlust bezeten, al was die al gemengd met hardnekkigheid, met den onwil om een misstap te erkennen en met de herhaling van haar uitbreidingsdrift. Want zij gingtoch m et een lichaam van lood, en zonder eenig uitzicht, want zij had teveel werkelijkheidszin om haar toestand niet te kennen. Het goud datOtto van haar verwachtte, kon zij niet laten zien, zij moest erover gaan denken, hem de kostbare armbanden ook nog te geven. En het overige.... zou hij misschien wel gaan halen. God van Israël, hij zou het misschien gaan halen met dat verschrikkelijke zwaard, en met de zwaarden en messen van al zijn knechten die in slechte tenten achter de zijne huisden en op niets anders konden wachten dan op het verlof om tegen de Joden van Keulen los te trekken. Zij vond weldra Otto op haar weg. Hij had woedende plannen, hij zei dat zij niet nog eens ontkomen zou, en dat hij zich geducht zou wreken. Zij stelde met ongewisse zelfstreeling vast, dat zij Simcha voor de tweede maal gered had en dat zij dus, met mee te gaan, een stuk van het groote onheil zou kunnen afwenden. Ongewis, en al in een heimelijk zoeken naar een stukje verdienste. Want zij wist nu zeer goed dat zij de laatste brokjes van het feest ging verteren, dat haar toestand wanhopig en eigenlijk alles voor haar verloren was. In haar angst, waarover zij poogde
172