Reb. Bij ons in Keulen kennen wij Joodsche eer.”
Simcha dacht met bittere teleurstelling aan de woorden van dezen zelfden man, nog zoo kort, een maand, geleden, tot Hanna over hem gezegd:
„Ik weet dat wij altijd vrienden zullen blijven....”
Zeker, hij wist dat hij misschien tegen de Wet handelde. Maar moest dat niet eerst uitgemaakt worden? Hoe weinig vergevensbereidheid. En hoe groote angst! De Wet vergeeft zooveel, bij goeden wil. Dat is altijd zoo geweest. En die Liebermann is geschrokken van zijn verzoek. Hoe! voor het Kapittel kan hij het brengen: niet denkbaar dat, met zijn steun en zijn verdediging, een dochter, zelfs na een kleine zonde, niet in haar familie zou worden teruggenomen. Uitspraken te over kent hij van dien aard, van overal. Hij zal in verzet komen. Onder den korten rit naar Reb Salzmann toe had hij toch heel de onthutsing van dien slag gevoeld. Want het antwoord dat hem straks Rabbi Jitzgak zou geven was hierin duidelijk te verstaan. Hanna, die de woonhuizen van de Joden niet met hem langs kon gaan, wachtte buiten aan het water. En hij kwam dus al verdeemoedigd bij den armen venter binnen, en raakte pijnlijk benard door de ontvangst van hun wantrouwigheid. In de zure scherpe lucht van de kamer, lag de zieke op een bankbed, hoestend en met de oogen zoo moe en dof, waarmee hij dien middag aan den Rijn Simcha al was opgevallen. Op een kruk zat Reb Matthias de slotenmaker. De vrouw, een korte dikke, met een moederlijk poesenhoofd, schrandere zwarte oogen van een praatster en een fijne blanke huid en mond, bleef een oogenblik met argwanende nieuwsgierigheid staan. Zij heette de baas in huis, omdat Salzmann zijn leven lang voor een stille geslagen hond had gegolden.
„Ze heeft zich uit eigen wil laten doopen, voordat zij ertoe gedwongen wordt,” zei Reb Matthias schamper, een klein, kwiek maar eigenwijs mannetje met kleine oogjes en een rond neusje. Hij grijnslachte slim naar zijn vriend Salzmann, en Rifke lachte ook, niet zonder een restje meegaande boosaardigheid naar Simcha. „Nu, de een doet het zoo, en de ander doet het zoo,” praatte hij zijn meester na. „Haar
160