toch maar ’n rotslepel hij hem vergeleken? trap "m de deur uit! waarom niet? "t is je vaar maar! snauw maar en grauw maar en bek maar af; ga je gang!”
„Laat nou asjeblief die mesjoggaas d’r buiten,” kalmeerde Sam, „voor mijn heeft-ie niet noodig de boer op te gaan, en een rotslepel ben ’k nou ook niet heeleinaale meer!”
„Da’s onzin!” zei Naatje, ,.'n man van vijf en dertig jaar is geen rotslepel meer, da’s gekheid tante Saar.”
„Nou,” verdedigde Moeder, „ik zeg tegen zijn Vader vergeleken, om zoo'n mond tegen ’m op te zetten, ’n Vader die vijftig jaar voor ’in gesappeld heeft; heeft men man daar dan zoo groot ongelijk an? dat-ie niet wil hebben dat jullie au Joop heelemaal reneweeren gaan? a’j maar ’s eerst zelf kinderen hebt.... me weet niet boe God wil.”
„U hebt zeker niks gezegd, tegen Joop,” vocht Sam, „toen-ie bij ons vandaan is gegaan! U hebt ook maar niet op ’m aangegaan en op ’m gespuugd! altijd bent u zoo voor ’m in de bocht gesprongen! wat doen ’k met die flauwe draaierij?” „Nou! nou bèb ik wel es wat gezegd, daar heb ik mien reden voor gehad. En tóch beeft je Vader gelijk, dat ie ’m niet zijn laatste stukje brood uit de mond wil laten scheuren.” „Hoor ’s,” overtuigde Moos, „ik zal je nou ’s wat vertellen.... ik kan me daar van zelf niet mee beinoejen, maar dat weet ik wel: die Joop van u is bok geen kind, en as-ie zoo’n honger had gehad, dan was-ie daar al lang vandaan geweest, dan was-ie wel ergens anders gaan zitten, en zoo erg zal dat nou wel niet loopen. Voor mijn.... ik verlange "in niet in de grond te werreken, ik gun die jonge geen kwaad; hij beeft mij noch an mijn vrouwe nog nooit geen stroo breed in de weg gelegd, onzin. Maar as wij. net zoo als Sam daar zegt. als wij op die maniere dat goed voor mekaar kunnen krijgen, dan is dat malligheid om dat te laten.... Ik verzeker u oome les, die jonge die zal zijn paar klanten daar wel om bonen, u weet heel goed.” lachte bij met z’n band naar Vader verzekerend, „u weet heel goed, dat bij niet zoo’n kind is: bij zal zijn kostje wel opscharrelen, wees daar maar verzekerd van: als jullie ’m geen kwaad doen, ik zal ’t zeker niet doen, en nog ’s, hij
123