kwesties staan. Valsche democratie heb de politie!? in alle huize gebracht. Je mot meedoen of je moet een kerel weze en tege de vuiligheid ingaan. Vóór de esdeeapee en de communistische brulbekke öf der tege....”
„Ik ben geen esdee-apeëer, en geen bolsjewiek ook niet, hoor..” Sieuwert sprak zwak, bezig met zijn angstwekkende fantasieën. Brutaal langs hem heen, die Van Buren. Zei het toch niet zoo maar? zoo iets verschrikkelijks?
Bijna onzichtbare glimlach van Prins om Sieu-wert’s politieke bekentenis.
„Jij moet je herses gebruike”, drong Van Bureijt verder, „want ze neme je alles af, en je laatste boterham ook, as je niet waakzaam bent. Je ben toch een arbeider? Iedere arbeider mot nou uit-kijke. Zich niet door die vuile kleineburgerij late kiste waar-ie bij staat.”
Prins gromde: „Dat gelul. Mot je toch zelf voor zorge? voor je boterham? Daar mot je voor wèrke, voor je boterham. En niet wachte tot een ander je ’m toeschuift. Dat je dankje mot zegge!”
„Of dat-ie je ’m afneemt”.
„Of dat-ie j’em voor je kokkert wegneemt”, zei Prins bij een beet in brood met rauw gehakt. „Doen ze jou, doen ze mij. Doe jij, doe ik. Dat is het gevecht, dat zal altijd zoo blijve. Nou dan. Je zegt het toch zelf. As je in de tropen geweest bent, en je hebt gezien en gehoord wat er in de Natuur gebeurt, dan weet je n’ et. En voor de rest koeke.