Je best doen, zorge dat je derbij bent as der wat te halen is. Ik heb ook geen revolutie gemaakt toen ik in de kampong aankwam met vijftien man, en laat nou net twee uur tevoren een ander de Militaire Willemsorde deruit hebbe gehaald? Had ik ook kenne hebbe. ’k Heb de man later ontmoet. Had ik ’m der zeker kwaad om moete ankijke. Nou!”
„Da’s jammer, dan had je nou nog meer sjans gehad. Maar ik zeg: hij moet geen onnoozel ver-trouwe in de mensche stelle. Het gaat om de Militaire Willemsorde, wat zeg jij Sieuwert hè jonge? Ja, jij bent een ouwerwetsche”, vleide hij Prins, „jij gaat recht op je doel af”. Hij zag terzij naar Leida. Waar het leven zich tegen zichzelf keerde, wist hij eer nog iemand wist. Het was voor hem: „De groote humoor in het leven van de menschen”. Als van Buren zoo sprak of dacht, kreeg hij de vaart van dat soort blik op het leven. Bij momentjes. Een soort noodlots-humor: aanrichter van het feest om de zelfgekozen builen van den mensch. Leedvermaak zonder uitweg. Grandioze romans zou hij. Met dien lach om het Beeld heen. Een schaterlach bij de critieke momenten van lots-toespitsing. Af en toe schonk het leven hem een vleugje plezier, om zijn plannen. Ging hij bezig: jalouzie om anderer groot of gering succes verteerde hem de ingewanden. Vergalde hem het bloed. Hij was er ziek van. Ongeloof in den innerlijken glans tot welk beeldend vermogen ook. Grijns om den glans. Jacht