niet te vertelle. Heb stakinge geleid jonge. Jare onder ze gewerrekt en met ze omgegaan. Egoiste, anders niks. Iedere arbeider verkoopt z’n maat voor een auto en een lekkere meid”.
Sieuwert: „Nou, wat dan. ’t Is toch zoo?”
„Je mot bij de Esdeeaapee gaan. Hebbe ’t meeste te verdeele. Program is gemakkelijk genoeg. Voor schoon ondergoed en nette schole. Hebbe de bon-sies daar allemaal. Krij’ je ’t ook.”
Sieuwert schoot in een lach. Over zijn angst heen. „Schoon ondergoed”. Bewondering voor elk oorspronkelijk woord.
„Bij de Esdeeaapee daar ka-je nog carrière make. Moet je der niet tegenop zien om vijfduizend maal beleedigd en belazerd te worde. Je wacht maar tot je ook ken meedoen. Ik ken der niet tege, tege dat hoofd vol luize. Ik dacht dat me vriend Van Hal hier was. Ook een Esdee-apeëer. ’s Ook precies zoo’n fraseur met de vuile streke achter de elleboog.” Hij schikte nu naar Sieuwert. Om zijn hart uit te storten.
,,’k Heb ’n drame-in-drie bedrijve met ’m geschreve hè? Met die vuile vullisbak. Ja niet dat-ie wat kèn. Want de smeerlap heb geparasiteerd op mijn ta-lènt. Heb mijn talent uitgebuit, die bloedzuiger, ’k Heb m’n naam dervoor gegeve. Heb die vuile bok van dat tijdschrift het late ligge omdat het niet van de meide komt, omdat er geen halfnaakt-por-tret van een schrijvende harem-meid bij was. Zijn we same in afspraak gegaan. Hebbe we die ruikende