groote dog. Kan het kleine aanvallende keffertje zoo maar nog niet stuk happen. De violen zongen overwegingen op. De klarinet antwoordde, herhaalde de moeilijkheid. Lei ze in vriendelijke opgelost-heid uit. De melkman wierp de deur voor zich open. Botste flesschen op het buffet.
Een colporteurtje bestelde koffie bij zijn krant met boterhammen. Groene hoed in den nek.
,,’t Is wel jammer da ’k alles niet vooruit geweten heb hè.” Zij draaide op haar stoel. „Nee, anders zou ’k vast niet zoover gegaan hebbe. Nee”, dreigend tot Prins, „dat weet je wel, da ’k anders niet zoover met je gegaan zou hebbe. As me niet van alles valsch was voorgespiegeld”. Zij zag op Leida’s gezicht het succes van haar woorden. Die kreeg het benauwd. Bloosde. Moest zich verharden. Haar overweging: het ging haar alles niet aan, — wist zij niet meer heelemaal oprecht. Sieuwert drentelde stijfjes binnen. Bolhoed en overjas. Stompje sigaar. Als heer gekleed persoon. Schuldig. Onzeker. Het werd voor allen hachelijk door hem. De klarinet vouwde een wonderlijk Largo open: ziel van alle koele schemer-vijvers. En hun mijmerend riet. Wijde koele kern van alle menschelijk verlangen. En zijn ontstijging in een dekkend blauw verschiet. Daarin stiet Anna haar hysterischen huilschok. Naar Sieuwert, tranend, lachend. Met een gier: „Motte wij zeker maar sa-me gaan. Blijft niks anders voor ons over. Ikke met die!” Eindigde met een schuddenden lach. Groote dog achter het buffet dacht weer over een hap.