zij haar eigen etentje, wanneer zij geen nacht-verpleging heeft en buiten de kost werkt.
Aan den uitloop van een volkswijk op de stadsgrens; het vroegere „Melksalon” is in het na-oorlog-sche „Lunchroom” herdoopt. Het is daar goedkoop, en toch netjes. De koffie kost er maar een dubbeltje. Wie zuinig moeten zijn als burgertjes, zitten er aan de kille marmerblad-tafeltjes te rusten of hun zaakjes te noteeren. Stads-reizigertjes, colporteurs, scholieren. In den middag vrouwen onderweg, schieten haastig naar de toilet en prevelen ademloos een glas-melk-bestelling tegen het buffet op. Jonge arbeiders die nog werken; loopknechten, ’s Avonds vaak de makken, in hun zoetste vrij-houding, hand in hand met de steeds gelukzalig blikkende meisjes. En af en toe een armoedig vodje goedkoope liefde. Grotesk, met versleten opschik. Een factor van het onvrije verleden.
Vanaf half tien ’s morgens staat de Loudspeaker aan. Sieuwert valt in de ge-assimileerde negerliede-ren van de gramofoon-platen. Tusschen het semi-klassieke ochtend-concert en de lunch-muziek. De smalle zwarte Anna neemt licht stof af vóór het bedienen wordt. Durft in de pauzes tusschen het spreken in, de neger-songs luid mee te zingen: op dat uur vóór twaalven zijn de klantjes meest enkel bekenden of vertrouwden. Flip van Buren zit er, de gesjochten volksschrijver, met zijn vriend An-ton van Hal, tooneelspeler-declamator. En Sammetje