maar niet dol op iemand bent. „Je vraagt wat is er tegen om te trouwen”. Piet zei lachend: „Je moet ook ’s grondig vragen: wat is er vóór. Uit luiigheid je zelfstandigheid verkoopen. Luiigheid van alle kanten. Massa’s vrouwen trouwen van ’r eigen politiek af naar de politiek van de bruigom. Liefde? Heb de liefde dan een huis noodig?” Dat kon zij nog wel meenen, dat de liefde een huis noodig had. „Doen er een hoop maar zoo. Ja eigenlijk millioe-nen”, zegt Piet zoo grappig jongensachtig. „Maar zoo voortgaan omdat het nou een heel poosje zoo gegaan is. Liefde, goffergeefme, wat is nou liefde. Daar zijn we nog lang niet aan toe om dat uit te zoeken. Zijn eerst nog een hoop andere dingen te doen, die voorgaan.” Fijne, ondeugende knul. Warme zwarte geestige smoel. Staat haar voor: gulle lach in de magerheid van zijn dappere armoede. Toch maar een beetje graag doen naar zijn woorden. Stiekem-expres.
„Ik ga niet werken morgen”, antwoordde zij Ger-rit. „En ook niet bedanken. Als ’k der uit ga hier, zoek ik nieuw werk”.
Hij zoende haar. Onderworpenheid aan den man deed haar terugzoenen. Zij genoot er niet meer van dan een zakelijk-streelende lijfelijkheid. Achtte het verder niet.
„Je bent een wijfie tegen de draad in. Affijn, je moet toch ook wat af te leeren hebben. Anders is der geen aardigheid an, wat jij. Sterf, gij oude vormen en gedachten”, lachte hij.