gen. Ik als man, ik acht het niet noodig voor de getrouwde vrouw, as het even kan”.
„De getrouwde vrouw! — Ik wil m’n eigen deel inbrengen.”
„Wie heb je zoo mesjokke gemaakt, meid. ’t Is zonde. Da’s kompleet individualistisch. Voor jou persoonlijk. Tegen je klasse in”.
„Gooi maar in me petje”, zei ze hopeloos, „ik zoek het wel uit”.
Zij kwamen er niet doorheen. Marie bleef geprikkeld meeloopen. Verzet tegen al zijn voorstellen. Over een maand trouwen. Waarom over een maand? Zij wil nog eerst wat geld bij elkaar. Waarom op het stadhuis? Voor de gehate wet? Waarom in bruilofts-costuum? Vanavond nog naar de Bon-te’s? Willem Bonte’s vrouw, Bets Bonte, zou haar japon maken, met sluier. Hij vond het ook flauwe kul. Dee het enkel voor zijn ouwe lui. Enkel voor je ouwelui? Nou ja, zij wist wel: zijn broers en zusters wilden nou ook eenmaal zoo graag een echte bruiloft. Je hoeft toch niet tegen alles op je achterste pooten te gaan staan, al ben je nou zoo gezegd socialist? Zit ’m daar soms het socialistische in? Ja dat denken ze bij jou daar in de buurt maar al te veel. En er is nou toch eenmaal voor gespaard; je trouwt toch maar ééns, willen we hopen. En dat is het leven. Dat heb met politiek niks uit te staan. Dat zijn algemeene dingen. Hebben altijd bestaan, en zullen altijd blijven.
„In Rusland zeker ook”.