echte jonge. Hem gezocht daarna. Alleen met hem opgesjouwd, buiten Gerrit Tak om. Gerrit Tak de verloofde, op de tram als conducteur ontmoet. Aangepapt, afspreken, loopen, verloven. Meid moet verloven en trouwen: hij biedt alles wat een arbeiderskind vragen kan die nog bij het hare blijft. Ze doen het allemaal: wie vraagt in haar hart: hou je.. hou je het allermeeste____? Alles gaat zoo gemak
kelijk. Het leven zal dragelijker worden, in het huwelijk toch. Maar Piet. En Piet wil van niks weten. Sluit nergens aan op haar heimelijk verlangen: met hem in de massa, op den goeien weg. Gretigheid om te handelen naar zijn tevredenheid toch, al doet hij onverschillig. Dat is het diepe eerbewijs aan den jonge die haar aanstaat, en ook altijd het middel om zich aan hem te toonen. Niets helpt. Een stoeische nadering. Een omhelzing. Zoo niet te ontkomen, een zomeravond, als zij elkaar, vlak bij haar huis al, ontmoeten, en alle lucht in de wereld buiten de woningen is zoo zacht. Stout, maar om op te teren: éénmaal van dat heerlijke vriendelijke zwart dan toch gegeten. Hij monkelt bij de minste geringste herinnering aan die zaligheid: leg me niet vast of het mot er eentje van beton wezen. Kan je donder op zeggen hoor. Ik zeg, je bent een lieve meid, maar hou jij je nou maar an je bedoeling. In geen konijnenhokkie, ik. Ik ben een gesjochten jonge. Trouwen! Trouwen dat is luuks.
„Aj op iemand bent, moet je niet naar geld vragen. As ik van een jonge hield, zou ’k best meewerken.”