Bestuurder sprak met de meisjes: aan het werk op die beslissing. Geen volledige overwinning, maar toch kracht-erkenning van organisatie; wachten met de rest tot beter oogenblik; in crisis-tijd verzwakkende stakingen zooveel mogelijk voorkomen. Meisjes mokten, eischten nieuwe bespreking: nog minder loon, minder zakgeld. Minder afdragen in de crisis-gezinnen onmogelijk. Gespannen wachten in schaftlokaal. Zenuwachtig lachen. Onderlinge bitsheden, sussingen. Plotselinge onverwachte uitvallen van grondigen haat tegen directie. Scheeve blikken van gesloten angst voor de volle armoede. Marie kwam in opstand: „Jesses motte me nou ineens minder as gister?” Een kring van menschen bij Louw, achter haar, aan een revolutionaire organisatie verbonden, gaf haar het verzet-antwoord in, steunde het. Louw, vaderlijk bemind, reëel geëerbiedigd, bijna vereerd; in zijn rijpheid beslissend over haar. Zijn vrienden, eensgezind, niet altijd overtuigend voor haar, soms plotseling treffend in hun uitvallen: geen minder eisch dan de hunne kan gesteld worden, om te leven, voor man en vrouw. In hun midden, tusschen aardige of aangenaam onzijdig latende, bijna allen levendige jongens in: Woudenberg. Piet Woudenberg, aantrekkelijk. Lange zwarte jonge. Zijn warme hartstochtelijke levendigheid drong in haar. Bij Louw het eerst ontmoet, met hem samen opgeloopen. Om Louw heen buigen naar die veerkrachtige pittigheid. Helder, jong, mannelijk. Zoo’n aardig soort, dat zwarte, voor haar. Wat een