den knul, die onnoozel vroeg: Maandag vrij van stempelen. Zij wilden demonstreeren, naar den Haag.
„Maandag? mag ik niet geven.”
„Ik moet naar de dokter.”
„Je mag gaan waar je wil. Als er maar eerst gestempeld wordt.”
De mannen achter hem schreeuwden. „Dat kost ons een daggeld! We kénnen Maandag niet stempelen!” „Dat is recht!”
De agenten keken met flauwe oogen, gehitst. Het zoodje dat altijd maar weer opnieuw de boel in beroering wou. Oogenschijnlijk kalm stonden zij. Grijpensklaar. Tusschen de vuile jassen, en broeken met gaten, en vette petten, van de arbeiders in. Alleen agenten en ambtenaren schoone kleeren.
Sieuwert kreeg twintig gulden toegezegd, voor handel. Onder voorwaarde niet mee te demonstreeren. En een tip: met steengoed de dorpen in. Het lag hem zwaar. Buiten stonden de wachtenden. Bittere blikken. Aldoor stram: spanning met de postende politie. Ook de jongere vrouwen. De ouderen daartusschen, gedoofden blik omlaag. Vervallen, gelaten.
Elke keer dat Sieuwert van hen wegging, een be-vrijding. De druk van die kerels; dwang op je wil, haast on-ontkoombaar. Woorden als nijptangen: lafbek, verrader, misdadiger. Beangstigend, als je al