wierpen. „Die andere, daarnaast, die is beter. Een sjiek ventje”. Maar Toon van Hal werd ook afgekeurd. Het was een student. En voor den chemiker wilde geen van drieën in het vuur. Zij proestten in het wilde weg, louter om de lust van het lachen: een klein buitenkansje in haar machts-spelletje tegenover de mannen. „Je moet jezelf verkleeden als jonge meid,” beet nu Ariens, „je moet der naar toe; je moet ’m rot slaan.” Hij sprak dof, geladen.
„Die vuile letterkundige rendez-vous----moeten tot
de grond toe neergehamerd worden. We zijn er beu van, om in de zoogenaamde literaire tijdschriften niets anders meer dan de na-coitis-ontspanningen van de redactie’s en de schrijfsters aan te mogen gapen. Kerels kunnen alleen nog maar met de vuisten neergemarteld worden. Wordt niet goed vóór onze vuisten in het bloed van hun bedorven koppen verward zitten”.
Hij eindigde alsof hij stokte. Innerlijk hijgend, den blik van hartstocht loensch, voor zich uit.
„Jesses wat een griezel! Zeg, jij doet ’t ook niet minderl”
Ariens keek op. Lach van vergenoegden hoon naar de rijpe meisjes. Prins glimlachte achter den koffie-stand. De rooie jodenjonge knipte verlegen zijn vingers naar het hondje van Willem Bonte. Het hondje jankte om een harde stoelpoot op de zijne. Zij mompelden tot elkaar dat de vent niet zuiver in zijn bovenkamer was. Stelden elkaar ermee gerust Verrast door dat nieuwe geweld dat onmiddellijk