„Effe mee naar bove loope?”
„Ga je gang. ’t Is mijn onverschillig hoor, wat je doet.”
Hij ging toch mee. Zei geen woord na zijn groet Dina zag hem nauwelijks aan. Hij haar van terzij. Ook Leida zoo. Had enkel zijn bittere gedachten. Pracht van een bovenhuis. Mooie rooie kleeden. Op de vloer. Op de tafel. Mooie kasten. Prachtig in de verf. Zaten de centen in. Een paar centen had, ging-ie op stap vanavend. Met Leida? met die later wel. As je toch zoolang met mekaar gegaan bent, heb je toch verdomme feitelijk je recht?
„U ook nog? Een koppie thee?”
„As je nou zou zeggen een stevige borrel.” „Nee die heb ’k niet.”
Zij lachten. Leida keek minachtend. Het liet hem Siberisch. Hij keek bitter. Snelle blik op Dina. Die rotsmaak in z’n mond. Een fijne borrel dat was misschien nog ’s wat, nou. Zooals toen in het bad
ben je niet veel waard. Godver____Hahal
„Och nee,” (Leida) „je moet denken ik drink de heele dag koffie en thee.”
„Ja, in het turvenland hè?” Zij dorst niet verder, over Leida’s verhouding tot de zaak. Sieuwert klopte zijn pijp uit. Keek rond. Zij bleven niet lang.
„U gaat er zeker ook al gauw weer onder hè? O, Frau Steige moet nog komen.”
„Ja die redt ’r wel. Maar ik zou nog even op Marie Minke wachten. Die komt nog een boodschap doen. Kon wel wat laat worden, zei ze.”