den kant van de schuld-positie. Leida liep naar de deur. „Komt je broer an”. Met leedvermaak tot Sieuwert. „Moet jou zeker hebben.”
Ariens zag naar Van Buren. Die verbleekte. Sprong op. Rende, eer Prins hem tegen kon houden, naar boven. In Prins’ woning.
„Hier geen gevechten hoor!” ’t Is hier een lunchroom! ’t Staat buiten op het pand!”
„Niks geen ruzie”, zei Louw. „Koffie. En jij Wim?”
„Pils”.
Zij betaalden meteen.
Sieuwert lachte angstig voor zich heen. Ariens was blijven zitten. Keek kleurloos gespannen omlaag.
„Je hebt getuigd tegen Brinkmans hè?” Louw tot Sieuwert. „Met die schrijvende strontvlieg.”
„Kom je ook niet eerlijk an”, Sieuwert’s klagelijke tegen-aanval.
„Je hebt in de Blikfabriek „gewerkt” zal ik maar zeggen.” Hij weerde het antwoord af. „Je hebt Piet Woudenberg verkocht.”
„Ik moest zeggen wat ik gezien had.”
,,’t Is goed.”
Wim Draaier lachte begrijpend langs Ariens heen naar Van Hal.
„Is die vriend van U der niet?”
Ariens keek naar Van Hal.
Van Hal zei: „Nee.”
„En hij is daar strakkies mee binnengekomen?”