„Is weg.”
Draaier lachte malsch. Woog van Hal. „We spreken ’m wel. Beter buiten as hier.” Tot Van Hal: „Maar jij zal nooit geen kerel wezen. As je je vijanden beschermt. Dat zeg ik.”
Tony Ariens zag omlaag. Hij constateerde de Aarzeling. Aarzelde zelf of hij ze af moest keuren. Prins knikte zonder het te willen toonen: volkomen instemming met die Bolsewiek.
„Hamlet! De barmhartige Samaritaan”, koketteerde Sammetje Lam.
Louw en Wim Draaier stonden op. Draaier, in zijn volle lengte, scherp, lachte nog steeds. Hij bleef recht. Zijn hoofd alleen boog even naar Sieu-wert. Raak. Louw vierkant naast hem, zwijgend.
„Aan het stempelbureau kom jij niet meer. Verstaan maat? Die boodschap moet ik jou brengen. Ze kennen daar niet meer van één bord lucht eten met jou.”
„Zoo? Wat mot ik dan?”
„Je hebt vrindjes genoeg. Je zoekt het maar met ze uit.”
„De dictatuur van het Proletariaat”, dreigde Ariens.
„Die komt nog!”
Hij ging.
Louw en Ariens zagen elkaar in de oogen. Uiterste vijandschap. Te vol voor woord of daad. Loensch tegen loensch.
Sieuwert riep zwak redeneerend in het rond om