heen. Kon niet anders verstaan dan politieke woorden uit den mond van andere politieke leiders dan de zijne. Louw had door het raam gezien dat hij met een taxi ging. Zijn bruiloftsdag. Nou ja, voor hem was het natuurlijk niet erg lollig. „Wel potver, wat nou.” Twee stillen spraken beneden bij de auto Gerrit Tak aan. Gingen weer toen hij ingestapt was. Louw dacht aan arrestatie-plannen tegen hemzelf. Liet die weer, nu de rechercheurs toch heengingen. Ging der weer eentje van hun opgepakt worden. Voor een woord of een klap. Wie nou weer. Was niet uit te houen, met die brutaliteit. Mocht niet op straat komen om te toonen dat er nog zoo’n paar werkloozen waren die ’t niet al te breed hadden en die daar niet al te best over te spreken waren. Hadden de dames op straat last van. En dan moest je de slagen van de heeren po-litie-„arbeiders” opvangen. Alleen dank je mocht je zeggen. Niet protesteeren. Geen klap teruggeven. Dat was strafbaar. Dat heet verzet. Je bent volgens de wet verplicht de heeren op je te laten hakken, of je stoort ze in de uitoefening van hun ambts-plicht en je gaat de gevangenis in. En niemand buiten die handvol revolutionaire jonges die daar een echte volle kik tegen geeft. Dat kwam allemaal van die vuile vastigheid. Dat leer je pas as je geen „vastigheid” meer hebt. Hoe blind de menschen daarvan zijn. Hij dacht er bitter over, terwijl hij de straat inliep om te gaan stempelen. Op hoop van zegen. Zaterdag ’n paar centen of niks: stempelen moest je toch.