ten. Bij wijze van spreken: elke dag kon die beste brave Gerrit Tak zijn ontslagbriefje thuis krijgen. — O, kreeg-ie dan wat anders. Goed, dat zouden ze dan wel afwachten. Steun van zijn organisatie. Goed. Maar eerst moest-ie zoover zijn om te bewijzen hoe-ie zich houen zou als dat week-traktement niet meer zoo tot de laatste cent toe binnenkwam. Nou praatte-die nog vanuit z’n vaste baantje, alsof-ie daarmee de deugd in pacht had. Louw had ook geld verdiend met werken. Wist-ie dat soms niet? Had daarna ook georganiseerden-steun gehad. Was hem afgenomen omdat-ie politieke inzichten had die het bestuur van de vak-organisaüe niet bevielen. Zoo, maar het was heel eenvoudig dat Tak zoo sprak. Verpeste kijk op zijn mede-arbeiders die de ontwikkeling van de veranderingen anders zagen dan zijn leiders en zijn redacteuren. Neel had nou eenmaal gezegd dat Marie misschien bij de Rooij was. Goeie. Maar voor zijn trouwportie moest hij maar verder zelf zorgen. En zij konden verder samen niet praten. „Niet voordat je werkeloos bent, Tak”, zei Louw, „en dat je je mond ’s geroerd hebt tegen je vakvereenigings-bestuur in, omdat je wat warm begint te worden over derlui houding tegen de bourgeoisie. De een heeft nou eenmaal aan vijfentwintig klappen genoeg en de ander pas aan vijftig om te weten waar ze vandaan komen. Maar as je arbeider bent: eenmaal krij je wel zooveel dat je het toch in de gaten krijgt.”
Het bracht geen oplossing. Tak liep minachtend