sluier van Marie Tak geboren Minke. En om zijn vrouw die zoo zenuwachtig tobde inplaats van te liggen slapen. En om de longzieke kinderen. De holheid van zijn wangen en oogen. En van alles rondom hem. Van alles rondom hem had hij niets dan holheid kunnen maken. Brooze holheid in dunne huiden. De dunne huiden barsten. En alles is wanhoop. Een beetje jong huwelijks-plezier, vijftien jaar terug. En daarna hoest alles en is alles hol en angstwekkend. Op den bodem van zijn hart het verwijt, de beschuldiging, aan de wereld die hem geen nieuw leven geeft. Met dien spleet van een blik: loeren door de wereld heen. Loeren door den tijd heen. Door het gescheurde vuile behang heen. Door de gaten van zijn kleeren en hun flarden. Door de wonden van zijn schoenen en van de zijnen. Door de kreuningen van den honger heen, die hem beletten in de massa te sterven als een tevredene. Maar voor verzets-uiting geen kracht. Een revolutionaire krant eerst. Geen bloed om al die op jagende waarheid te dragen. Een andere krant, sensationeel massa-blad, voor het volk bijgewerkt. Zijn gedachten soezen er bij: het is goed zoo. Een kaartje leggen met Harry Turfryer, waar-ie mee gewerkt heeft toen het nog ging. En verder hopen dat de kinderen groot zullen zijn eer hij ’t heeft afgelegd.
Wat hindert nou die hond. Waarom is die hond er? Waarom zou hij niet? Het is een aardig beest. Hij is zoo monter, daar kijk je met plezier naar. Dan maar buiten op de gang, Polly. Zij zwoegden.